woensdag 9 januari 2013

Tienden

Gisteren hebben wij stil gestaan bij het feit dat God van ons vraagt een deel van onze inkomsten af te geven voor Zijn dienst. Zo belangrijk is dit voor God dat Hij er de geweldige belofte van ‘zegen in overvloed’ aan verbindt (zie Maleachi 3:10).

In deze context las ik het volgende verhaal.

Een boer gaf zijn bedrijf over in handen van zijn zoon. Hij zei: denk eraan dat je ieder jaar de tienden geeft voor het werk van de Heer. God heeft jouw geld nodig en jij hebt Gods zegen nodig.

Dat deed de zoon trouw zolang de vader leefde, maar toen de oude boer stierf dacht de zoon: tien procent van mijn inkomsten weggeven is overdreven. Daarom gaf hij het eerste jaar na het overlijden van zijn vader helemaal niets.

Het daarop volgende jaar viel de opbrengst van het land zwaar tegen. Toen hij met zijn oom over deze catastrofe  sprak zei deze: vorig jaar heb jij tienden betaald. Het land behoorde jou en de tienden waren voor God. Dit jaar behoort het land aan God en jij krijgt de tienden.

Tja, zo is dat als wij Gods wensen in de wind slaan. Hij wil de vensters van de hemel voor ons openen, maar Hij verwacht eerst een stap in geloof van ons. En wat vraagt van ons meer geloof dan weggeven wat van ons is? Nou ja, wat is werkelijk van ons? Hebben wij niet alles in bruikleen ontvangen?